vrijdag, juni 14, 2013

Le congrès de Vienne (Thierry Lentz)


(afbeelding: amazon.fr)

Het zal de lezer van deze blog wellicht niet ontgaan zijn dat op 11 april 2013 driehonderd jaar Vrede van Utrecht gevierd werd. Het congres van Utrecht (1712-1713) stelde (samen met die van Rastatt en Baden) een einde aan de Spaanse Successieoorlog en meteen ook aan een halve eeuw "oorlogen van Lodewijk XIV". Het beste werk om hier meer over te weten blijft de magistrale thesis van Lucien Bély (verschenen in 1990 by Fayard onder de titel Espions et ambassadeurs au temps de Louis XIV).

Binnen amper twee jaar is het alweer zo ver, want een (nog) groter congres viert dan zijn tweede eeuwfeest: dat van Wenen (1814-1815), dat de Napoleontische oorlogen beëindigde. Thierry Lentz, directeur van de Fondation Napoléon, schreef in een vlot leesbaar boek (Paris: Perrin, 2013, 385 p.) het verhaal van het Congres. Er bestaan over deze periode tal van gespecialiseerde werken, waarvan dat van Paul W. Schroeder (The Transformation of European Politics 1763-1848) waarschijnlijk het bekendste is.

Het werk van Lentz is uitstekend als vlotte inleiding op de periode. Hij probeert om de sfeer van het congres (bals, diners, amoureuze verhoudingen, lange openingsuren Weense winkels, pp. 23-34, 49-58) opnieuw op te roepen (pp. 107-126), en gaat niet al te druk in op de details. Grote namen als Talleyrand (Frankrijk; zie eerder op deze blog), Metternich (Kanselier van Keizer Frans I van Oostenrijk), Nesselrode (minister voor Tsaar Alexander), Humboldt (broer van, Pruisen), Gentz (secretaris van het congres), Castlereagh... of de werken van Henry Kissinger (die doctoreerde over het Congres van Wenen) en Albert Sorel (stichter van de Revue d'Histoire Diplomatique) worden nog eens kort en to the point geduid (pp. 59-76).

De negentiende eeuw ligt al een eindje achter me (geleden van een transdisciplinair seminarie in Sciences Po over het interventierecht van de Griekse opstand tot de Balkanoorlogen). Na een intensieve achttiende-eeuwse periode met de redactie van mijn doctoraat was het nu het ideale moment om eens met een ander oog naar het klassieke historische verhaal te kijken.

Zo leerde ik bij dat de creatie van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden eigenlijk gekoppeld was aan de cessie van Kaap de Goede Hoop en Ceylon (door de Britten bezet tijdens de Revolutie-oorlogen; een aspect dat ook behandeld wordt in het doctoraat van Raymond Kubben (Regeneration and Hegemony, uitgegeven bij Brill), dat ik recenseerde voor het Journal of the History of International Law). Met andere woorden: Castlereagh won twee keer door de hereniging van "onze gebieden", Luik en Luxemburg (in personele unie) met het Noorden:
  • Bufferstaat met een groter leger tegen Frankrijk (zie ook mijn bijdrage in Tijd voor Oudenaarde over de rol van Oudenaarde als vestingstad tot de afbraak van de Wellingtonbarrière in 1859, of nog de Napoleon-tentoonstelling in het MAS over de revival van de Antwerpse haven onder Frans bewind)
  • Versterking van het Britse handelsoverwicht ter zee => Groot-Brittannië wordt de dominante globale macht in 1815 (bij Utrecht was deze evolutie beginnend, hoofdzakelijk door de handelsovereenkomsten met Portugal en de massale smokkelhandel met de Spaanse kolonies; in 1763, bij de Vrede van Parijs, werden India en Noord-Amerika geconsolideerd)
Het begrip machtsevenwicht (pp. 35-48, zie ook terzake mijn artikel "The 1725 Ripperda Treaty" in het Yearbook of Young Legal Historians) moet dan ook met een flinke korrel zout worden gelezen: het functioneert als een magisch woord, waarin iedereen denkt zich te kunnen vinden, maar wordt natuurlijk vooral aangedreven door het betonneren van de eigen belangen als uitgangspunt. In 1815 zeer duidelijk door de Britten: de verdeling van de macht in Europa is het uitgangspunt dat de continentale machten verzoent, maar op de achtergrond speelt een freewheel-zone voor de dominante maritieme macht. De voorsprong die de Britten hebben op de anderen, wordt hen opgedrongen als de nieuwe norm (zie ook de afschaffing van de slavenhandel, die eigenlijk vooral voor Frankrijk en Spanje problemen stelde).

Een ander interessant weetje is dat Talleyrand het legitimiteitsprincipe (= restauratie van de Ancien Régime-vorsten na de verstoring van de Europese kaart door de Revolutie en Napoleon) op een voor Frankrijk dubbelzinnige wijze heeft moeten toepassen. "Le bouclier du droit et de la légitimité" (pp. 79-89) wordt de andere machten voorgehouden als een quasi-verheven standpunt, dat Frankrijk boven zijn gewicht van verslagen macht doet spelen.  Enerzijds wou Talleyrand absoluut de Bourbons op de troon houden in Parijs, anderzijds had de toepassing van het principe geostrategisch bijzonder nadelige neveneffecten. Pruisen had namelijk Saksen bezet tijdens de oorlog en claimde de opheffing en incorporatie, in een scenario à la polonaise (cf. Polen werd in 1815 nog eens verdeeld tussen Rusland, Oostenrijk en Pruisen). Het legitimiteitsprincipe lineair aanhouden voor iedereen, was natuurlijk onmogelijk, aangezien de feodale aanspraken van vele verjaagde kleinere heersers in Duitsland en Italië helemaal niet meer overeenstemden met de intussen gegroeide organische samenhang tussen gebieden, of met de desiderata van de grotere machten. Legitimiteit speelde dan ook vooral tussen de "Big Four" (Rusland-Oostenrijk-Pruisen-Engeland). Talleyrand kon het containerbegrip handig gebruiken om de verschillende partijen van elkaar los te wrikken en een manoeuvre op te zetten met de Engelsen, de Oostenrijkers dan wel de Pruisen. De Saksische crisis had overigens tot het einde van het congres, en tot oorlog kunnen leiden (pp. 127-140).

Een opslorping van Saksen door Pruisen had kunnen verhinderen dat Pruisen zich had uitgebreid aan de Rijn, wat voor Frankrijk onmiddellijk bedreigend was, zoals ook de Frans-Pruissische oorlog van 1870 en de nederlaag van Sedan duidelijk maakten. Talleyrand heeft evenwel een alternatief scenario geweigerd, waarbij de koning van Saksen werd getransporteerd naar de Rijn, om te heersen in het gebied rond Trier, vlak tegen Luxemburg. Aan het einde van het congres (na de nederlaag van Napoleon bij Waterloo) werd overigens geopperd om Rijsel (veroverd door Lodewijk XIV in 1667) bij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (= bij "ons") te voegen, en in de plaats Luxemburg bij Pruisen te voegen. Hoe anders had de geschiedenis kunnen lopen (er was van Luxemburgse banken in dit scenario waarschijnlijk geen sprake geweest)...

Talleyrand zelf was door Napoleon gebombardeerd tot prins van Benevento in Zuid-Italië. In Wenen gaf hij deze titel en territoriale aanspraak op... in ruil voor fikse betalingen door de Koning van Napels en de Heilige Stoel.  Verder in Italië (pp. 173-195) valt de continuïteit op met wat onder Elisabeth Farnese en Filips V in gang is gezet: de Spaanse ambassadeur (die een Bourbon-vorst vertegenwoordigt, toch niet vergeten) eist de terugkeer van Ferdinand van Bourbon naar Napels, maar wil ook Parma en Toscane, waar Elisabeth Farnese haar zonen don Felipe en don Carlos wou plaatsen in 1717. Omgekeerd installeert keizer Frans I van Oostenrijk (de laatste keizer van het Heilig Roomse Rijk, dat in 1806 ophoudt te bestaan), zijn neef in Toscane (dat in 1737, bij de dood van Gian Gastone de'Medici was overgegaan naar Frans Stefan van Lotharingen, Keizer van het Heilig Roomse Rijk, echtgenoot van Maria Theresia en dus stamvader van de Habsburg-Lotharingen-dynastie). Marie-Louise, de echtgenote van Napoleon, wordt in Parma gezet. Modena krijgt dan weer een Habsburg-Este. Het marchanderen met Italiaanse titels lijkt toch wel heel sterk op het Congres van Cambrai (1722-1725; dat in mijn uiteindelijke doctoraatstekst een goede 110 pagina's beslaat). Evenals de dominantie van de Oostenrijkers (die niet alleen Milaan, Toscane en Parma innemen, maar ook Venetië opslorpen; Genua gaat dan weer in de mand van Savoye-Sardinië... een huis dat pas aan de koninklijke waardigheid is geraakt bij de vredes van Utrecht en Rastatt, en die heeft gewisseld voor Sardinië in 1720).

Het boek van Lentz is zeer aangenaam voor de congresonderhandelingen zelf. Hij toont bijvoorbeeld uitgebreid aan hoe zwaar de knoop rond Saksen en Polen (pp. 141-158) gewogen heeft op de fundamentele verhoudingen tussen tsaar, koning van Pruisen en keizer van Oostenrijk. Voor de ontwarring van dit probleem kon het congres eigenlijk niet verder. Door vast te houden aan het legitimiteitsprincipe -en dus in het Oosten toe te geven- wist hij evenwel Frankrijk incrementeel in alle andere dossiers aan tafel te doen schuiven. De opname van een Franse afgevaardigde in de statistische commissie is daarvan een mooi voorbeeld. Om te vermijden dat een van de spelers benadeeld zou worden in het spel van onderlinge compensaties, had men dit gremium in het leven geroepen, belast met het tellen van zieltjes en inkomens in de verschillende feodale of Napoleontische gebieden.

Inleiding en besluit, daarentegen, vallen nogal tegen. Lentz ziet Wenen als een mijlpaal of toch zeker een keerpunt in het volkenrecht. Ik heb hier zeer sterk mijn twijfels bij. De gehanteerde modus operandi verschilt niet echt van bijvoorbeeld die in Utrecht of Cambrai. Er is inderdaad sprake van een beperkte mate van codificatie door het (beperkt) vastleggen van de préséance-regels: voorrangsregels verdwenen (behalve in het geval van de Heilige Stoel), en voortaan werd de alfabetische volgorde (in het Frans) gehanteerd voor het ondertekenen van verdragen. Dat is evenwel slechts een gedeeltelijke innovatie: om problemen te vermijden, liet men die meestal gewoon vallen bij het begin van een congres, om pas bij de ondertekening van de stukken terug te keren op de historisch gegroeide hiërarchie, zoals die te boek stond bij Abraham de Wicquefort of Jean Rousset de Missy. De stelling van Thierry Lentz (p. 257, ontleend aan een artikel van RIe (1950) uit de Transactions of the Grotius Society), als zou Wenen een echt "droit public de l'Europe" in het leven hebben geroepen, is dan ook betwistbaar. Tussen de vertegenwoordigers van soevereine vorsten lijkt het water met de Société des Princes uit de voorgaande eeuwen niet erg diep. De claims van kleinere vorsten (over het hertogdom Bouillon, of over Avignon en de Comtat Venaissin), bijvoorbeeld, lijken zeer sterk op de ophoping van privé-verzoeken in Utrecht (zoals het voorstel om Madame des Ursins soeverein te maken in de Zuidelijke Nederlanden, of "ergens in Italië").

De (principiële, "onverwijlde") afschaffing van de slavenhandel is zeker een innovatie, te meer daar de introductie van morele principes in verdragen niet meteen de standaard was in de achttiende eeuw. Het invoeren van internationale rivierencommissies (zoals bijvoorbeeld voor de Rijn), en het omkeren van de redenering dat een rivier een grens is, en dus moet leiden tot de exclusie van de buur, is daarentegen wél een grote innovatie. Te meer daar dit regel en uitzondering omkeert, en principieel uitgaat van een verplichting tot vriendschappelijke geschillenbeslechting. In de "trente heureuses" (case 1713-1740 in mijn doctoraat) gebeurt dit de facto wel onder Frans-Britse bemiddeling, maar is er nergens een expliciete verplichting, laat staan voor een specifiek soort contentieux.  

Het werk bevat een gedetailleerde chronologie (305-322) en uittreksels van de slotakte (328-351). De tekst is opgesteld voor een breed publiek, noten bevinden zich achteraan (263-304).

Update: zaterdag 15 juni zond TV5Monde de Secrets d'Histoire (Stéphane Bern) uit over... Talleyrand. Een uitstekende gelegenheid om de sfeer van de periode (kasteel van Valencay, gastronomie, particuliere woonst van de prins achter de Place de la Concorde in Parijs...) te evoceren. Het toeval wil dat de uitzendingen van Bern nagenoeg allemaal op youtube terug te vinden zijn (en in HD).

Histoire du régime parlementaire (La Fabrique de l'Histoire)

(bibliotheek van de Franse Senaat, september 2007, eigen foto)


Een van de onvolprezen geschiedenisuitzendingen op France Culture, "La Fabrique de l'Histoire" (dagelijks nieuwe aflevering), besteedde een paar weken terug aandacht aan de geschiedenis van het parlementaire stelsel. "Britse" oorsprong en interpretatie in Frankrijk in de achttiende eeuw, herbeleven van een groot debat (de decentralisatievoorstellen van Chaban-Delmas in 1972), het anti-parlementarisme, of nog een schitterend interview met "grand témoin" Gérard Larcher, onder Sarkozy voorzitter van de Senaat.

Larcher geeft het mooiste pleidooi dat ik tot nu toe gehoord heb voor een bicameraal systeem (cf. bij ons is dit eigenlijk afgeschaft in de Franse vorm door het Vlinderakkoord: Senaat voortaan enkel voor communautaire kwesties). De verkiezing van de Senaat ontsnapt aan de opslorping door de presidentsverkiezingen sinds de invoering van het quinquennat (2002), waardoor verkiezing van Assemblée Nationale en van de president ongeveer samenvallen. Volgens Larcher zijn de debatten er technisch beter, en leidt het toekennen van (rijkelijke) eigen budgetten tot ondersteuning van wat de Senatoren belangrijk vinden, vanuit hun eigen democratische (lokale) legitimiteit, of vanuit de bijzondere missies (zorg voor het patrimonium, internationale betrekkingen) die de vergadering zich toemeet.

Larcher spreekt met bijzonder tederheid over de lokale mandatarissen die via het Palais du Luxembourg het centrale beleid proberen te inspireren (zo leidde hij zelf onder Sarkozy een missie voor de hervorming van de ziekenhuizen). Ook voor het netelige probleem van de "cumul des mandats" (zeer moeilijk te verdedigen tegenover buitenstaanders) heeft gladde Gérard, burgemeester van Rambouillet ("27.000 habitants, ce n'est pas un village...") een verteerbaar antwoord.

Larcher merkt terecht op dat links, na de machtswissel in 2011-2012, niet meer spreekt over de afschaffing van de Hoge Vergadering. Traditioneel is de Senaat zo samengesteld, dat pas bij een grote verschuiving in kleinere gemeentes (lees: landelijk, traditioneel) rechts de meerderheid kan verliezen. Larcher brengt hier een sterk on-Frans, maar geldig, argument tegen in: het Franse politieke landschap is zo versnipperd (cf. traditioneel zijn er twee of drie rechtse partijen, de UMP is eigenlijk maar een uitzondering), dat geen enkele partij zonder concessies ontwerpen of voorstellen door de Senaat kan krijgen. Larcher heeft persoonlijk een heel ambiguë politieke positie: duidelijk binnen de UMP, maar voortdurend zich beroepend op affiniteiten met het centrum en een "gaullisme social". De Senatoren overtuigen vergt met andere woorden hoe dan ook meer debat dan in de Assemblée. Wat ertoe leidt dat ze zich minder "partisan" (enggeestig-partijpolitiek) opstellen, en gewoon zijn naar compromissen te zoeken. Een ode aan de bezadigdheid van verlichte geesten...  Dat de Assemblée het uiteindelijk haalt in de vierde lezing, is geen nederlaag voor de Senaat. Wel in tegendeel, aangezien de tekst er twee keer zal zijn besproken en dus de uitvoerende macht verplicht zal zijn geweest haar standpunt beter te onderbouwen.

maandag, juni 10, 2013

Rechtshistorische Courant, juni 2013

(afbeelding: rechtsgeschiedenis.be)

Nu het doctoraatsstof wat is nedergedwarreld en mijn verhandeling op het decanaat berust in afwachting van een deskundig juryoordeel dat al dan niet tot een verdediging lijdt, signaleer ik graag nog eens de Rechtshistorische Courant, wiens edities onverdroten zijn blijven verschijnen tijdens het schrijfproces. De brief voor de maand juni vindt u hier.

dinsdag, juni 04, 2013

Rezension "Op Zoek naar Glorie in Vlaanderen" in Historische Zeitschrift CCXCVI (2013), No. 3, 799-801

 (Dubislav Georg von Natzmer, Preussischer Heeresleiter im Spanischen Erfbolgekrieg, Wikimedia Commons)

Gestern bekam ich die Nachricht durch meinem Verlag, dass mein Buch Op Zoek naar Glorie in Vlaanderen. De Zonnekoning en de Spaanse Successie (1707-1708) (UGA, 2011, 518 p.) rezensiert wurde in der Historische Zeitschrift. Auf den Seiten 799-801 des  drittes Heftes vom 296sten Band kommentierte drs. Hans Beelen (Oldenburg) sehr eingehend meine Arbeit. Der Autor des Buches ist sehr verehrt. Online text verfübar hier.