maandag, april 22, 2013

Histories of International Law and Empire (Anne Orford)

De Australische professor internationaal recht Anne Orford gaf eerder dit academiejaar een lezing in Paris I Panthéon-Sorbonne (de universiteit van o.a. Emmanuelle Jouannet, groot specialist volkenrechtsgeschiedenis). De interventie (meer dan een uur) kan integraal bekeken worden via het youtubekanaal van de European Society of International Law (zie hieronder).

Haar interventie past in de reeks van nieuwe algemene werken die de laatste jaren zijn uitgekomen. Denk maar aan het Oxford Handbook of the History of International Law (bijzonder volumineus, maar weinig coherent), het Research Handbook on the History and Theory of International Law (Routledge, compacter, verzameling van goede capita selecta) of Emmanuelle Jouannet's Le droit international libéral-providence (originele en persoonlijke visie op de ontwikkeling van het volkenrecht ab initio, met de klemtoon op solidariteit tussen burgers en staten als alternatief narrative).

Orford biedt een (Anglo-Amerikaanse) blik op de methodologie en theorie van de volkenrechtsgeschiedenis, met de focus op de doctrine. Is het legitiem om het verleden te interpreteren vanuit het heden (bijvoorbeeld door de globalisering terug te projecteren op de Spaanse neo-scholastiek uit de 16de eeuw) ? Hoe ver kan je los komen van context (in de zeer politieke discipline van het internationaal recht) ?

Het zijn vragen waar elke zichzelf respecterende onderzoeker mee hoort te worstelen. Elke vorm van geschiedschrijving is hedendaagse geschiedenis. Daarentegen staat natuurlijk dat, op rechtstheoretisch vlak, het internationaal recht niet fundamenteel veranderd is. Wie "binnenlands" recht onderzoekt, kan altijd rekenen op het geweldmonopolie dat uitgaat van de overheid, en waar de regels dus gesanctioneerd worden. Het internationaal recht kent dit theoretisch (bijvoorbeeld door het geweldverbod in het VN-Handvest, gekoppeld aan de bevoegdheden van de Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het Handvest), maar in de praktijk niet zo vaak (staten moeten toestemmen in normen die hen binden, omdat hun vrijheid en soevereiniteit in principe onbeperkt is). Internationaal recht is grotendeels een project van de netwerken van mensen die het recht (be)schrijven: professoren, rechters en (een beperkte groep) advocaten (zie hierover het schitterende artikel "Wording in International Law" van Jean d'Aspremont in het Leiden Journal of International Law). De Staten maken evenwel het internationaal recht door verdragen of door hun aangehouden constante gedrag (internationale gewoonte). Pas in tweede orde komen rechtspraak en rechtsleer. De bevoegdheid van internationale rechtbanken is overigens grotendeels afhankelijk van de instemming van opnieuw dezelfde staten om door hen beoordeeld te worden. Het Internationaal Strafhof (waarbij de VS -voorlopig toch- geen partij zijn, en dat ook bij Afrikaanse staten verzet oproept)  is een mooi voorbeeld.

In de praktijk wordt er door staten pas achteraf gezocht naar een juridische verantwoording voor een politieke beslissing, e.g. de Britse en Amerikaanse rechtvaardigingen voor de inval in Irak (2003), of de Sovjetrepressies van de opstanden in Hongarije (1956) en Tsjechië (1968) (waarbij men enerzijds argumenteerde dat het VN-recht (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het "kapitalistische" EU-recht, of alles wat met de NAVO te maken had) het enige legitieme was, omdat het universeel was, en anderzijds het geweldverbod schond door binnen te vallen in de eigen satellietstaten).  

Concepten zijn ook vaak heel dubbelzinnig en lijken in recurrente modes terug te komen. Denk maar aan de "Reponsibility to Protect" (=binnenvallen als je vreest dat er een ernstige mensenrechtenschending zit aan te komen in een nochtans soevereine staat) versus het verzoek van de neutrale staten/ex-kolonies tijdens de Koude Oorlog om niet in hun soevereiniteit te worden geraakt. Verhinder je door dit soort van doctrines genocides als in Ruanda of burgeroorlogen als Joegoslavië ? Of mengen de machtigste staten zich dan ongestraft in de aangelegenheden van de zwakkeren ? Is de interventie in Mali een geval van zelfverdediging, waarbij de regering de hulp van Frankrijk inroept ? Een geval van humanitaire interventie ? Of een geval van (verboden) interventie ? Wie door de soevereiniteitshuls van de staat breekt, kan dat doen om een bevolking te domineren, maar ook om haar te redden. De knoop is vaak bijna onontwarbaar. Het recht kàn hier geen kant-en-klare oplossing afleveren, omdat er geen verplichtende rechtsmacht bestaat voor een orgaan dat gezaghebbende teksten interpreteert en vervolgens een oordeel uitspreekt. Dezelfde argumenten kunnen twee perfect tegenovergestelde posities ondersteunen. Talleyrand's "La non-intervention, c'est un mot métaphysique et politique qui signifie à peu près la même chose qu'intervention" is -eerder dan een poging tot ridiculiseren van het internationaal recht- een uitnodiging om aan historisch onderzoek te doen. Net onwille van de vaagheid, zijn precedenten zeer belangrijk. Dat het internationaal recht daarbij in zijn redeneringen niet consequent is, is al ten overvloede aangetoond. Het liberale project van het volkenrecht (= een rechtsorde creëren, los van Goddelijke of andere top-down principes, vanonder uit, op basis van overeenkomsten tussen rechtssubjecten, waarin men de Rede terugvindt) botst voortdurend met de nood aan een extra-consensuele verklaring (= een verklaring die van boven of buiten de partijen komt), die -bij gebreke aan statelijke instemming- niet legitiem kan zijn.

Raoul Van Caenegem stelde in zijn "Over Koningen en Bureaucraten" (een algemeen werk over de evolutie van de Westerse staatsinstellingen) lapidair dat het internationaal recht in een tijdperk van kernwapens nog even primitief is als in het stenen tijdperk. Dat heeft natuurlijk wel een groot voordeel voor de volkenrechtshistoricus: vergelijken wordt een pak gemakkelijker. Veel dilemma's zijn eeuwig en situeren zich voor een groot stuk op het terrein van de politieke filosofie (gerechtvaardigde oorlog, contractstrouw, zie bijvoorbeeld het recente symposium in het European Journal of International Law rond Walzer's Just and Unjust Wars).

De verleiding is dan ook groot om een "=" te trekken tussen een bestudeerd, historisch, fenomeen en de internationale samenleving vandaag. Een dergelijke "verkorting" kan pedagogisch verantwoord zijn (om leken te initiëren, of om interesse te wekken voor rechtsgeschiedenis bij positieve jursten). Wetenschappelijk gezien is precisie evenwel minstens zo belangrijk als theoretische coherentie. Een perfect sluitend begrippensysteem kan omver geblazen worden als blijkt dat hetzelfde woord op twee verschillende momenten twee verschillende betekenissen heeft. Vooral historici, die eerder neigen naar precieze, factuele en complexe verklaringen van gebeurtenissen, zijn om die reden erg terughoudend over het generaliseren van conclusies die geldig zijn voor een onderzochte casus, waar men zo dicht mogelijk bij de primaire bronnen is geweest, naar andere gevallen, waar men die (nog) niet heeft gezien.

Ook voor een rechtshistoricus is dus (net als voor bijvoorbeeld beoefenaars van de rechtsvergelijking als hulpwetenschap of hoofddiscipline) de context en originele betekenis van een bestudeerde tekst essentieel. Dat lijkt een gemeenplaats, maar het is niet steeds evident om uit te maken of men zich al dan niet aan de regel gehouden heeft. Neem nu dat een auteur een briljante synthese weet te maken van een uitgebreid corpus aan bronnen, en, om zijn theorie meer allure te geven, haar ook van toepassing verklaart op intermediaire evoluties of andere fenomenen in hetzelfde veld. De wetenschappelijke gemeenschap (= andere onderzoekers) wordt in dat geval een arena, waar de bronnen opnieuw tegen het licht worden gehouden. Zo blijkt ook uit de onderstaande interventie, waarin Orford de theorie van Anthonie Anghie over imperialisme en globalisering in de volkenrechtsgeschiedenis vergelijkt met de eerdere renaissance van de Spaanse neo-scholastiek in de VS, bij het begint van de twintigste eeuw (zie de reeks "Classics of International Law" van de Carnegie Foundation).

donderdag, april 11, 2013

Exact 300 jaar Vrede van Utrecht (1713-2013)


(Verdrag tussen Lodewijk XIV en Frederik I van Pruisen, 11 April 1713, CUD VIII/1, nr. CLIV, 345)

(Colbert de Torcy, minister van Buitenlandse Zaken van Lodewijk XIV, Wikimedia Commons)

Vandaag 300 jaar geleden werden in Utrecht bilaterale vredesverdragen ondertekend tussen Lodewijk XIV en João V van Portugal, Frederik I van Pruisen, Anna van Groot-Brittannië, Victor Amadeus II van Savoye en de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Provinciën. De teksten kunnen worden teruggevonden in het Corps Universel Diplomatique du Droit des Gens, uitgegeven door Jean Du Mont de Carels-Kroon (1666-1727), historiograaf en verdragenvreter van Keizer Karel VI (zie Volume VIII/1, 353-386, raadpleegbaar op Gallica, de databank van de BnF)).

De Vrede van Utrecht maakte een einde aan de Spaanse Successie-oorlog, die Europa in vuur en vlam zette (dat mag je echt wel zeggen), van grosso modo eind 1700 (Oostenrijkse bezetting van het hertogdom Milaan) tot 1714 (vrede tussen de Keizer en Lodewijk XIV). Hoewel het eindpunt van de oorlog (met de vrede van Rastatt, zie eerder op deze blog) duidelijk na 11 april 1713 ligt, is Utrecht een belangrijk symbolisch moment, waarop de belangrijkste Europese machten een nieuw samenlevingscompromis tekenen (zie het monumentale doctoraat van Lucien Bély (Sorbonne)). 

(Europa 1713-1714, Wikimedia Commons)

Zoals ik in een aantal publicaties heb aangegeven, is de territoriale verdeling die uit Utrecht volgt, niet zo spectaculair te noemen. Eigenlijk had die grote continentale oorlog (zie ook mijn boek) helemaal niet gehoeven. Tenminste, als je de diplomatieke onderhandelingen van de jaren 1659-1700 bekijkt (zie het monumentale werk van Arsène Legrelle). Concreet wordt afgesproken dat weliswaar een familielid van de Franse koning (zijn kleinzoon, Filips V) de Spaanse troon overneemt, maar dat 1° Spanje een pak gebieden moet afstaan (onder andere het huidige België) en 2° Filips V (en diens afstammelingen) nooit koning van Frankrijk mag worden.

Britain wins
Groot-Brittannië komt naar voor als de grote winnaar. De Engelsen lieten hun Habsburgse en Nederlandse bondgenoten in de steek in 1711 en kozen voor een deal met de Franse (onder-)handelaar Nicolas Mesnager. De kans dreigde dat Keizer Karel VI, die onverwachts zijn oudere broer Jozef I was opgevolgd, veel te machtig zou worden. Niemand had zin in een nieuwe "Keizer Karel", in wiens rijk de zon nooit zou ondergaan. Vooral niet als net in de overzeese delen de handelsbelangen van de Britten aanzienlijk waren. Waar Karel V nagenoeg exclusief heerste over zijn Amerikaanse of Aziatische kolonies, hadden in de loop van de zeventiende eeuw Britten (Noord-Amerika) en Hollanders (Indonesië) hun vlag geplant in de Nieuwe Wereld. Wie ook de Spaanse kolonies in de Caraïben of Zuid-Amerika zou controleren, het was van vitaal belang dat 1° die macht voldoende problemen in Europa zou kennen en 2° de toegang voor Britse (smokkel)schepen gevrijwaard bleef. Engeland verkrijgt dan ook exorbitante handelsprivileges voor de Spaanse kolonies (o.a. het monopolie op de aanvoer van zwarte slaven voor de Caraïben), waar in werkelijkheid nog een veel sterkere smokkelhandel bovenop kwam (cf. de schitterende studie van Philip Woodfine over de Spaans-Britse oorlog van 1739) Met een sterke Lodewijk XIV/Filips V of Karel VI was dit problematisch geworden. Vandaar dat er Britse troepen werden ingezet op het continent, op een schaal die sinds de Honderjarige Oorlog niet meer gezien was (zie over dit evenwicht tussen continentale en maritieme politiek de grote studie van Brendan Simms, "Three Victories and a Defeat" en de studie van David Chandler over de hertog van Marlborough). Vanaf 1714 kent Groot-Brittannië een relatief stabiele periode, gekenmerkt door alleenheerschappij van de Whig-partij, waarvan 21 jaar onder de onverwoestbare politieke tycoon Robert Walpole.

(Robert Walpole, Wikimedia Commons)

Nieuwe heerser op afstand
Onze gebieden (= België min de provincies Limburg en Luik, plus het huidige groothertogdom Luxemburg) zagen vooral de consolidatie van de Franse veroveringen in de zeventiende eeuw (e.g. Rijsel, Dowaai, Valenciennes, Condé). Een nieuwe heerser op afstand verving de koning in Madrid, zich beroepend op de verwantschap met de hertogen van Bourgondië (cf. de Oostenrijkse Habsburgers zijn de jongste tak van de kinderen van Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige, via Karel V's broer Ferdinand, die de Keizerskroon overnam). In de feiten bleven de lokale machtigen evenwel de plak zwaaien en bleken de Zuidelijke Nederlanden moeilijk bestuurbaar, ook al omwille van het voogdijregime dat de Republiek en Groot-Brittannië hadden ingesteld over economie en landsverdediging (zie het recente doctoraat van Klaas Van Gelder). Pogingen tot hervormingen onder Filips V naar Frans model werden teruggedraaid. Alternatieve oplossingen voor de Zuidelijke Nederlanden waren er eigenlijk niet. Het idee van een wissel met Beieren (waardoor onze oude landvoogd Max Emmanuel van Beieren in Brussel zou gaan regeren) leefde wel en was geopolitiek interessant voor Oostenrijk, maar onwenselijk voor Frankrijk en het huis Wittelsbach. Beieren, Bohemen en Oostenrijk samen in één hand zou de positie van de Habsburgers binnen het Rijk te zeer versterkt hebben. Zowel Frankrijk, de Republiek als Groot-Brittannië hadden een oogje op onze streken, maar verdelingsplannen (e.g. Filips V die aan Frankrijk voorstelt om samen België te heroveren en er een tweede dynastie te installeren; Charles Townshend die suggereert om Oostende bij Engeland in te lijven, cf. mijn artikel in Dutch Crossing, maart 2012) strookten niet met de politieke realiteit, die juridisch gebetonneerd was.

Europa en de vrede
De Republiek wordt traditioneel tot de verliezers gerekend, omwille van de zware financiële inspanningen tijdens de oorlog, die nog decennia wegen op de overheidsfinanciën (zie het doctoraat van Johan Aalbers (Utrecht)). Bovendien breidt de keurvorst van Brandenburg zijn bezittingen in Gelre uit, wat de Staten-Generaal tot de grootste geopolitieke voorzichtigheid maant in Duitse aangelegenheden. 

(Filips V met tweede echtgenote en familie; Wikimedia Commons)

Voor Italië was de Vrede van Utrecht bijzonder belangrijk. Traditioneel zat Italië gekneld tussen Bourbon en Habsburg. Denk maar aan de invallen van de Fransen in 1498, die traditioneel de cesuur vormen voor de overgang naar de Nieuwe Tijd (zie het handboek van Lucien Bély, La France Moderne 1498-1789). Door de dood van Karel V kreeg Filips II van Spanje Milaan, Napels, Sicilië en de "Toscaanse presidia" (een aantal havens aan de Noord-Westkust) in handen. Bij de dood van de laatste Spaanse Habsburger maakte de Oostenrijkse tak aanspraak op deze gebieden. De verpletterende militaire overwinning van Eugenius van Savoye bij Turijn (zie het uitstekende artikel van dr. Clément Oury (BnF) in Histoire, Économie et Société) zorgde ervoor dat het schiereiland als een rijpe appel in de Weense mand viel. Het was evenwel niet erg naar de zin van de Britten om zomaar de Middellandse Zee onder controle van de Keizer te laten. Engeland bedong de afstand van Gibraltar en Port-Mahon (Minorca) uit de Spaanse erfenis, en installeerde bondgenoot Victor Amadeus van Savoye als koning van Sicilië. Bovendien hadden ook de kleinere Italiaanse prinsen geen zin in opnieuw een Teutoonse overheersing (denk hierbij aan de nodige evocaties van de conflicten in de Middeleeuwen tussen paus en Keizer). 

(Giulio Alberoni, Parmezaans diplomaat en eerste minister van Filips V, oude bekende uit de Slag bij Oudenaarde; Wikimedia Commons)

Italië was dan ook het terrein van enige herconfiguratie in de achttiende eeuw. Filips V van Spanje huwde een Italiaanse prinses, Elisabeth Farnese, die hem aanspraken bezorgde op Parma-Piacenza (twee hertogdommen, door Karel V afgesplitst van Milaan) en Toscane. Uiteindelijk zou Savoye Sardinië krijgen (ruil met Sicilië), en zou Filips V manu militari, met hulp van zijn Franse neef Lodewijk XV, Napels en Sicilië voor zijn zoon, don Carlos (de latere Karel III van Spanje) bemachtigen. Bovendien kwam nog een vierde (na Frankrijk, Spanje en Napels) Bourbon op de troon in Parma (zie Bély's colloquiumboek Présence des Bourbons en Europe). Toscane kwam dan weer toe aan de hertog van Lotharingen, die in 1733 door Frankrijk uit zijn gebieden verjaagd werd.

De nieuwe Frans-Britse motor, gesmeerd met juridische olie
(Guillaume Dubois, Wikimedia Commons)

Deze laatste bewegingen waren evenwel pas het product van de iets woeligere jaren 1730. Algemeen beschouwd domineerden bemiddeling en diplomatieke amendering van de Verdragen van Utrecht de buitenlandpolitiek van de jaren 1710 en 1720 (zie mijn bijdrage in het recente colloquiumboek van het European Forum of Young Legal Historians, die in het European Journal en een "forthcoming" artikel in het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis). De reden hiervoor is grotendeels juridisch. Na de dood van Louis XIV en Anna van Groot-Brittannië hadden hun opvolgers nood aan buitenlandse steun om het intern uit te houden. De Verdragen van Utrecht hadden de hiërarchie der rechtsnormen veranderd. Verdragen gingen voortaan voor op (ongeschreven) grondwettelijke opvolgingsnormen. Voor Groot-Brittannië betekende dit de consolidatie van de beslissing van het Parlement in 1688 om de katholieke koning Jacobus II te verjagen, voor Frankrijk zorgde dit voor de uitsluiting van de Spaanse Bourbons (zie mijn artikel in het Journal of the History of International Law en (ter perse) de Cahiers du CRHIDI). Om zich te wapenen tegen rivaliserende groepen (voor George I "de Jacobieten", of aanhangers van de verjaagde katholieke koning; voor de Regent Filips van Orléans de "Spaanse partij", of een allegaartje van Lodewijk XIV-getrouwen) hadden de Franse en Britse bewindvoerders elkaars steun nodig. In een ambitieuze consolidatiebeweging zetten kardinaal Dubois en burggraaf Stanhope een Europees garantie-systeem voor het Verdrag van Utrecht op. Dit systeem was zo sterk, dat het de heersende discursieve waarden in het volkenrecht en de diplomatie veranderde. Zelfs wie de principes van machtsevenwicht en voorrang van het verdragenrecht wou schenden, bewees er lippendienst aan (cf. bijdrage over het Ripperda-verdrag van 1725 in het Yearbook of Young Legal History). Naarmate de diplomatieke machine verder walste, breidde de geldingskracht van Utrechtse compromis tussen Frankrijk en Groot-Brittannië zich steeds uit. 

 (James Stanhope, Wikimedia Commons)

De Duitse Ruimte
 (Karel VI in jachtkostuum, www.habsburger.net)

Voor het Heilig Roomse Rijk, tenslotte, versterkte Utrecht de positie van de Keizer op korte termijn, maar tekende zich door de vrede ook onvermijdelijk een palet aan uitdagers af aan de horizon: een pak keurvorsten (= beperkte groep leenmannen van de keizer, die zijn opvolger mogen verkiezen) hees zich buiten de grenzen van het Rijk op gelijke hoogte, door een koningskroon te bemachtigen. Zo werd de keurvorst van Brandenburg (Hohenzollern), in ruil voor het leveren van duizenden soldaten, koning "in" (later "van") Pruisen, trok keurvorst Georg Ludwig van Hannover (Welfen) naar Londen om er koning van Groot-Brittannië en Noord-Ierland te worden, veroverde Augustus van Saksen (Wettin) de kroon van Polen en werd hertog Victor Amadeus II (geen keurvorst, maar wel vicaris van het Rijk voor Italië) koning van Sicilië (zie de uitstekende boeken van Karl Othmar von Aretin en Joachim Whaley). Bovendien maakte het huis Wittelsbach opgang (controle over de Palts (keurvorst), Berg, Gullik, Beieren (keurvorst), kerkelijke keurvorsten Keulen en Mainz (later Trier) = belangrijke stukken van West-Duitsland en op bepaalde momenten 4 van de 9 stemmen in het keurcollege).

Deze pretendenten beschikten allemaal wel over een of ander motief om de Keizer stokken in de wielen te steken. Niet in het minst religieuze. De uitwerking van de principes inzake de concrete toepassing van cuius regio, eius religio (= de landsheerser bepaalt de religie van een land, onderdanen kunnen mobiel zijn tussen gebieden), die al de volledige zestiende en zeventiende eeuw gedomineerd hadden, werkten verder door. Zo had Lodewijk XIV bij de Vrede van Rijswijk (1697) bedongen dat het katholicisme mocht beleden worden in gebieden die hij had bezet, samen met de plaatselijke protestantse confessie ("simultaneum"). Bovendien maakte het katholicisme terug sterk opgang: de keurvorst van Saksen (nota bene hoofd van het protestantse college van keurvorsten) bekeerde zich (om koning van Polen te kunnen worden), de aartsbisschop van Salzburg mishandelde protestanten (wat dan weer enorme resonantie had in de protestantse wereld buiten het Rijk). Tegelijk gedroeg de Keizer zich in woorden meer en meer als een traditioneel leenrechtelijk heerser (zie ook mijn te verschijnen bijdrage in het aan het European Forum van 2012 gewijdde nummer van de Beiträge zur Rechtsgeschichte Österreichs, over de imbricatie van internationaalrechtelijke, staatsrechtelijke en leenrechtelijke vragen in de kwestie Gulik/Berg).

(Karl III Philipp van de Palts, hertog van Gullik en Berg, Wikimedia Commons)

 (Frederik Willem I van Pruisen, grote tegenstander van de Wittelsbachs in de Gullik/Berg-kwestie; Wikimedia Commons)

Karel VI  kampte bovendien met institutionele zorgen. In 1703 was hij, als Oostenrijkse kandidaat voor de Spaanse troon, naar het Iberisch schiereiland afgereisd. In een Wederzijds Pact van Opvolging hadden zijn broer Jozef en hij bepaald dat, bij ontstentenis van mannelijke erfgenamen, de dochters van Jozef voor die van Karel zouden opvolgen in de Habsburgse erflanden.

De Duitse problemen op het internationale toneel
Dit creëerde twee problemen:
1° Karel had de instemming nodig van de standenvertegenwoordigingen in alle gebieden (= Vlaanderen, Brabant, Steiermark, Karinthië...) én -door de nieuwe horizontale rechtsorde- van de andere Europese machten. Het document waarin Karel zijn dochters voor die van Jozef plaatst, heet de Pragmatieke Sanctie en wordt aangenomen... acht dagen na de Vrede van Utrecht (terwijl Karel nog in oorlog is met Lodewijk XIV)
2° Karel's dochter zou geen keizer kunnen worden (fundamentele wetten van het Rijk), wat de keuze van een geschikte echtgenoot tot een zaak van Europees belang maakte

Een vereniging met de Spaanse Bourbons (zoals voorgespiegeld in het Ripperda-verdrag) zou de Universele Monarchie van Karel V terugbrengen, en stond dus synoniem voor totale oorlog. Uiteindelijk werd gekozen voor de hertogen van Lotharingen, wat een potentieel geopolitiek probleem met Frankrijk creëerde. In principe was Lotharingen een neutraal hertogdom (net omdat het als een doorn in de Oostflank van Frankrijk zat, waar Lodewijk XIV pas in 1685 de Elzas had kunnen annexeren). Kardinaal Fleury (de opvolger van Dubois) loste dit handig op door in 1735 Lotharingen te ruilen voor Toscane, waar Maria Theresia's echtgenoot in persoon regeerde van 1745 tot zijn dood.

Deze territoriale verschuivingen mogen niet doen vergeten dat Utrecht een bijna ongekende periode van vrede heeft ingeluid op de meest conflictgeladen grenzen in Europa: tussen de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk, tussen Frankrijk en Savoye, of tussen Spanje en Frankrijk bleef het dertig jaar rustig. De Frans-Duitse grens kende activiteit in 1733, 1734 en 1735, maar niet met dezelfde intensiteit als tijdens de Spaanse Successieoorlog. Bovenal geeft Utrecht terug de prioriteit aan de diplomatie om geschillen op te lossen, hetzij via bemiddeling, arbitrage of congresdiplomatie. Woorden (en dus onvermijdelijk ook juridische woorden) werden weer voor even belangrijker dan kanonnen.

Congressen
Binnen een kleine twee weken gaat in Utrecht (waar anders ?) een groot internationaal congres door over de vrede, met gerenommeerde sprekers als Lucien Bély, Linda & Marsha Frey (die samen een Woordenboek van de Spaanse Successieoorlog redigeerden), Willem Frijhoff, Steven Pincus (specialist van het Britse Imperium-denken in de zeventiende en achttiende eeuw) of Jamel Ostwald (zeer sterk Amerikaans militair historicus). In oktober gaat een ander driedaags colloquium door in Parijs. Eind november komt de Utrecht-trein naar Ieper en Duinkerken. Uw dienaar hoopt op elk van die gelegenheden -aan de hand van het materiaal dat ik in mijn bijna afgeronde doctoraatsverhandeling bespreek- de rol van het recht in de diplomatieke habitus na 1713 onder de aandacht te kunnen brengen.