maandag, oktober 24, 2011

La dette des États: une tentation de toujours ?


Opnieuw een verrukkelijke uitzending van "Concordance des temps" met Jean-Noël Jeanneney over de staatsschuld. Pal in het weekend van de eurocrisis komt hij terug op de geschiedenis van de staatsschuld. Ook in mijn eigen onderzoek bepalen de uitslaande vlammen van een financiële crisis een groot deel van de handelingsvrijheid van politici: het instorten van de Bank van John Law ("Jean Lass") in Frankrijk en de crash van de aandelen van de South Sea Company, ongeveer terzelfdertijd in Engeland deden tijdens het depouilleren in Londen eind 2009 bijzonder eigentijds aan...

Ter herinnering: Law stelde voor om in Frankrijk een Nationale Bank op te richten, zoals dat in Engeland was gebeurd onder Willem III (1689-1702). De Bank plaatste de overheidsschuld bij het publiek en liet zo toe dat de staat zich -met de belastingopbrengsten als ultiem onderpand- in belangrijkere mate kon financieren dan wanneer er rechtstreeks met bankiers diende te worden onderhandeld. Na de Spaanse Successieoorlog zag de Whig-regering-Stanhope/Sunderland heil in de nochtans door de vorige Tory-regering opgerichte South Sea Company om de schuld over te kopen (met kapitaal dat door particulieren op de beurs was samengebracht), in de hoop dat latere opbrengsten deze schulden zouden overtreffen. De crash van de SSC (waarin veel vooraanstaande politici aandeelhouder waren) leidde tot de machtsovername door Robert Walpole via de sleutelpost van First Lord of the Treasury (eerste minister 1721-1742).



Ook de Republiek der Verenigde Provinciën maakte massaal gebruik van een dergelijk systeem, dat haar -door lagere rentevoeten dan bijvoorbeeld Frankrijk- toeliet meer financiële armslag te hebben (en dus ook meer troepen te betalen dan de fiscale "assiette" rechtstreeks had toegestaan). Staatsschuld is uiteindelijk een manier om de overheid toe te laten grote projecten op te zetten. Terugbetalen gebeurt in de hoop dat ofwel de inkomsten groeien, ofwel de inflatie sterk stijgt, waardoor het vaste rendement van de schuldeiser relatief minder zwaar te dragen zal zijn voor de schuldenaar. Vóór het systeem van Law had de Franse staat geen andere oplossing dan zich rechtstreeks in de schulden te steken bij particuliere financiers, die meestal vroegen om de verpachting van een of andere belasting. Dit systeem zorgde ervoor dat particulieren de (meestal indirecte) belastingen inden. De financiële elites koloniseerden op die manier ook het Hof. Madame de Pompadour, de langst dienende maîtresse van Lodewijk XV, was bijvoorbeeld een pion van de Pâris-clan, een machtige groep geldschieters die tijdens de Spaanse Successieoorlog hun fortuin op de Franse staat hebben gemaakt en eerder ook al de hertog van Bourbon (eerste minister 1723-1726) in hun klauwen hadden. Een ander gevolg was dat de koning in slechte tijden voortdurend zijn eigen inkomsten van de volgende jaren moest afgeven om de uitgaven van het lopende jaar te dekken. Het systeem moest wel eindigen in een tijdelijk bankroet: de staat betaalt niets meer terug => de schuldeiser gaat op de fles => de staat begint gewoon terug vanaf nul.


Law wou tijdens de regeerperiode van Lodewijks neef, de Regent Filips van Orléans (1715-1723), de oplossingen uit Engeland en de Republiek toepassen om de overheidsschuld na de regeerperiode van Lodewijk XIV te verlichten. Op het einde van Lodewijks leven werden immers kolossale schulden gemaakt om de militaire uitgaven van de Spaanse Successieoorlog (1702-1714) te dekken (zelfs het smelten van het tafelzilver in Versailles en beslag op de Spaanse zilvervloot volstonden niet meer). Met belastingen alleen kon de Franse staat het niet meer halen (de situatie was zodanig extreem dat -geïnspireerd op Vauban- een van de eerste vormen van proportionele, niet aan privileges gebonden inkomstenbelastingen werd ingevoerd, tot groot ongenoegen van adel en clerus).


De Compagnie des Indes "kocht" de staatsschuld over en bouwde haar kapitaal op met geld dat de aandeelhouders haar toevertrouwden. Die aandeelhouders stemden dan weer toe in die operatie, in de hoop fabelachtige opbrengsten te halen uit de koloniale handel. Het liep storm aan de lokalen in de Rue Quincampoix in Parijs (waar nu het Centre Wallonie-Bruxelles zit, tussen Centre Pompidou en de Boulevard de Sébastopol). De Compagnie kreeg op den duur het recht om zelf papiergeld te drukken, waarvoor het onderpand werd gevormd door haar goudvooraad. Toen men echter met winst begon te verkopen op de top van de speculatie, crashte de koers van het aandeel naar beneden en bleek... dat er veel minder werkelijke waarde stond tegenover het papiergeld dat was uitgegeven. Zoals altijd met dergelijke financiële bubbels, verrijkten enkele individuen zich buitensporig (onder andere de hertog van Bourbon) en belandden velen in de armoede.


Achteraf bekeken zijn historici niet onverdeeld negatief over de passage van Law (die Frankrijk is uitgevlucht, om via Brussel uiteindelijk in Maastricht te overlijden). De economie herstelde relatief snel van de speculatiecrisis en de staatsschuld was effectief grotendeels weggewerkt. Frankrijk kende een heel rijke achttiende eeuw. Dat het politieke systeem aan het einde inklapte en de staat opnieuw kreunde onder de schulden, had niet zozeer te maken met economische problemen, als wel met een slechte organisatie van de fiscaliteit.

Jeanneney komt terug op deze en andere episodes met Gérard Beaur, onderzoeksdirecteur aan het CNRS en aan de ÉHESS. Alles kan hier herbeluisterd worden.

zondag, oktober 16, 2011

Zetels peiling VRT/De Standaard

Met enige vertraging, de zetels van de peiling van 8 oktober ll.:
groen 7 (+2; Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant)
sp.a 13 (-1; West-Vlaanderen)
cd&v 18 (+1; West-Vlaanderen)
n-va 35 (+8; 2 in Oost-Vlaanderen, +1 West-Vlaanderen, +1 Limburg, +2 Antwerpen, +2 Vlaams-Brabant)
openVLD 10 (-3; -1 in Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant)
LDD 0 (-1)
VB 7 (-5; -2 Oost-Vlaanderen, -1 Limburg, Antwerpen, Vlaams-Brabant)

Zoals wel vaker met deze peiling, ben ik eerder sceptisch.

vrijdag, oktober 14, 2011

Une belle promenade à travers le XVIIIe siècle français


Fortement recommandé (aussi, et peut-être en particulier, à l'attention du lecteur intéressé mais non-initié): La France des Lumières 1715-1789 de Pierre-Yves Beaurepaire, tome paru dans la Nouvelle histoire de France dirigée par Joël Cornette (cf. amazon). Le volume épais ne radine pas sur les images et conte le dix-huitième siècle français comme une visite guidée d'une exposition rassemblant les pièces-merveilles de toute l'Europe. La Régence, par exemple, s'ouvre avec L'Enseigne de Gersaint de Watteau (acheté par Frédéric le Grand et conservé au Château de Charlottenbourg - on y met littéralement Louis XIV dans le coffre, pour entamer une ère nouvelle) et le Lit de Justice du 12 septembre 1715 cassant (ou contournant) le testament de Louis XIV (tableau conservé à l'hôtel Carnavalet, où l'on voit la foule rouge, bleue et or valser autour de la Saint-Chapelle sur l'Île de la Cité), pour continuer avec le lit de justice de la majorité de Louis XV en 1723, le tableau du retour du cortège de son sacre à Reims en 1722, la Sorbonne en assemblée contre la réception d'Unigenitus... La guerre de Succession d'Autriche (batailles de Fontenoy et de Lawfeld) retrouve les tableaux du château de Versailles (plus ou moins cachés dans les appartements de Louis XV, qu'on ne visite pas lors du tour des Grands Appartements).

Bien sûr, le texte (836 pages) reste une synthèse d'une multitude de dossiers (ex. affaire John Law, problèmes parlementaires) bien plus complexes (ex. toute la politique étrangère de la période de Louis XIV à la mort de Fleury, qui m'intéresse bien sûr le plus, semble passer assez vite, insérant juste un petit passage sur la guerre de succession de Pologne, visant cependant en premier lieu les conséquences lotharingiennes). Le visuel (des détails de tableaux judicieusement choisis occupant la première page d'un chapitre) ou encore la citation réclament un espace considérable (allant peut-être jusqu'à la moitié ?). 

Cependant, l'ensemble est assez riche pour reprendre les tendances majeures et mettre en avant les contrastes dans cette période relativement homogène (Louis XV/Louis XVI). Un point de repère idéal à côté des manuels connus (comme celui d'Olivier Chaline ou de Lucien Bély.